Vertaling van aangaan

Inhoud:

Nederlands
Portugees
aangaan, denderen, rommelen, rumoeren, te keer gaan, leven maken, lawaai maken {ww.}
fazer barulho
farfalhar
aangaan, betreffen, gelden, raken {ww.}
concernir
dizer respeito a
competir
aangaan, formeren, vormen {ww.}
formar
aangaan, aanbelangen, betreffen, verkeren, zich verhouden {ww.}
ter relação com
referir-se
aangaan, afsluiten, contracteren {ww.}
fretar
contratar
ajustar
aanflitsen, aanfloepen, aangaan, ontbranden {ww.}
começar a queimar