Vertaling van leer

Inhoud:

Nederlands
Portugees
leder [o], leer [o] {zn.}
couro
bijbrengen, instrueren, leren, scholen {ww.}
ensinar
lecionar
instruir
In 1972 begon Dr. Francine Patterson met gebarentaal aan Koko te leren.
Em 1972, a doutora Francine Patterson começou a ensinar a língua de sinais a Koko.
leren, aanleren {ww.}
aprender
Hij wil leren koken.
Ele quer aprender a cozinhar.
Men moet niet dwingen te leren. Leren moet men aanmoedigen.
Não devíamos ser forçados a aprender. Devíamos ser encorajados a aprender.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Portugees

Ik leer Tsjechisch.

Aprendo tcheco.

Leef en leer.

Viva e aprenda.

Ik leer Turks.

Aprendo turco.

Wat leer je op school?

O que você está aprendendo na escola?

Ik leer graag oude talen.

Gosto de aprender idiomas antigos.

Leer mij hoe men dat doet.

Me ensina como se faz isso.


Gerelateerd aan leer

leder - bijbrengen - instrueren - leren - scholen - aanleren