Vertaling van man

Inhoud:

Nederlands
Portugees
man [m], manspersoon [m], vent [m], kerel, manmens, gozer, gast {zn.}
homem
macho
varão
Hebt u deze man gezien?
Você viram este homem?
Ik heb de man zien springen.
Vi o homem pular.
echtgenoot [m], man [m], gemaal {zn.}
marido
esposo
cônjuge
Ze haatte haar echtgenoot.
Ela odiava seu marido.
Is je man thuis?
Está seu marido em casa?


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Portugees

Is je man thuis?

Está seu marido em casa?

Een man moet eerlijk zijn.

Um homem deve ser honesto.

De oude man leeft alleen.

O idoso mora sozinho.

Hij is al een man.

Ele já é um homem.

Hebt u deze man gezien?

Você viram este homem?

Deze man heeft een paard.

Este homem tem um cavalo.

Ik ben een oude man.

Eu sou um homem velho.

Gisteren zag ze een grote man.

Ela viu um homem alto ontem.

Tom is de man van mijn dromen.

Tom é o homem dos meus sonhos.

De man werd geliefd door iedereen.

O ancião era amado por todos.

Ik heb de man zien springen.

Vi o homem pular.

Gisteren heeft hij een grote man gezien.

Ontem ele viu um grande homem.

Ik zal een man van u maken.

Farei de você um homem.

Hij is een typische Japanse man.

É um típico homem japonês.

Een eerlijk man steelt nooit geld.

Um homem honesto nunca rouba dinheiro.


Gerelateerd aan man

manspersoon - vent - kerel - manmens - gozer - gast - echtgenoot - gemaal