Vertaling van aanrichten

Inhoud:

Nederlands
Zweeds
aanrichten, arrangeren, ordenen, regelen {ww.}
inreda
arrangera
aandoen, aanrichten, stichten, teweegbrengen, veroorzaken {ww.}
förorsaka
orsaka
föranleda


Gerelateerd aan aanrichten

arrangeren - ordenen - regelen - aandoen - stichten - teweegbrengen - veroorzaken