Vertaling van stichten

Inhoud:

Nederlands
Zweeds
aandoen, aanrichten, stichten, teweegbrengen, veroorzaken {ww.}
förorsaka
orsaka
föranleda
baseren, funderen, grondvesten, stichten, vestigen {ww.}
instifta
grunda


Gerelateerd aan stichten

aandoen - aanrichten - teweegbrengen - veroorzaken - baseren - funderen - grondvesten - vestigen