Vertaling van een
Inhoud:
Nederlands
Zweeds
een, één {telw.}
en
ett
ett
een of ander, iemand, een, een zeker {onb. vnw.}
någon
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Zweeds
Is dit een koe of een buffel?
Är det en ko eller bisonoxe?
Jij bent een idioot.
Du är en idiot.
Dit is een ros.
Detta är en häst.
Er ontbreekt een vork.
Det saknas en gaffel.
Hij dronk een bier.
Han drack en öl.
Is hij een leerkracht?
Är han en lärare?
Hij draagt een bril.
Han har glasögon.
Hij zong een lied.
Han sjöng en sång.
Hij is een DJ.
Han är en DJ.
Wat een grote hond!
Vilken stor hund!
Hij heeft een auto.
Han har en bil.
Tom is een wees.
Tom är ett föräldralöst barn.
Hij is een gentleman.
Han är en gentleman.
Ik zag een vliegtuig.
Jag såg ett flygplan.
Een taal is een dialect met een leger en een vloot.
Ett språk är en dialekt med en armé och en flotta.