Vertaling van eten

Inhoud:

Nederlands
Zweeds
eten [o], maal, maaltijd {zn.}
måltid
eten [o], etenswaar [v], gerecht, spijs {zn.}
maträtt
mat
bikken, gebruiken, eten, vreten, nuttigen {ww.}
äta
spisa
Je moet niet eten.
Du måste inte äta.
Wanneer kunnen we eten?
När kan vi äta?


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Zweeds

Je moet niet eten.

Du måste inte äta.

Wanneer kunnen we eten?

När kan vi äta?

Wat eten we vanavond?

Vad äter vi ikväll?

Ik ben net klaar met eten.

Jag har precis ätit färdig.

Na het eten vroeg ik om de rekening.

Efter måltiden frågade jag efter räkningen.


Gerelateerd aan eten

maal - maaltijd - etenswaar - gerecht - spijs - bikken - gebruiken - vreten - nuttigen