Vertaling van het treffen
Inhoud:
Nederlands
Zweeds
gevecht, kamp, slag , strijd, treffen, veldslag {zn.}
strid
slagsmål
kamp
slag
batalj
slagsmål
kamp
slag
batalj
boffen, geluk hebben, het treffen, zwijnen {ww.}
ha tur
aantreffen, ontmoeten, tegemoet treden, tegenkomen, treffen {ww.}
möta
vinden, bevinden, treffen, aantreffen {ww.}
hitta
upphitta
finna
upphitta
finna
Kan je het vinden?
Kan du hitta den?
Ik kan Tom niet vinden. Is hij al weg?
Jag kan inte hitta Tom. Har han redan gått?