Vertaling van fazer

Inhoud:

Portugees
Nederlands
fazer, formar, executar, cometer, confeccionar {ww.}
doen 
maken 
uitvoeren 
uitrichten
uitbrengen
bedrijven 
aanmaken 
Ele tem medo de cometer erros.
Hij is bang fouten te maken.
Não tenha medo de cometer um erro.
Wees niet bang om een fout te maken.
criar, fazer, instituir {ww.}
maken 
scheppen
creëren
Poderia, por favor, fazer sala para mim?
Kunt u alstublieft plaats voor mij maken?
Você vai fazer sua lição de casa esta tarde?
Zult ge deze namiddag uw huiswerk maken?


Voorbeelden in zinsverband

Portugees
Nederlands

Deveríamos fazer algo assim.

We zouden iets dan dit gaan doen.

Gostaria de fazer uma pergunta.

Ik wil graag een vraag stellen.

Tenho coisas demais para fazer.

Ik heb te veel te doen.

Gostaria de fazer duas perguntas.

Ik zou twee vragen willen stellen.

Posso te fazer uma pergunta?

Mag ik je iets vragen?

Ainda há muito por fazer.

Er moet nog veel gedaan worden.

Temos que fazer algo, Tom.

We moeten iets doen, Tom.

Poderia me fazer um favor?

Wil je me een plezier doen?

O que estás a fazer?

Wat ben je aan het doen?

O que você quer fazer?

Wat wil je doen?

Você pode fazer a contabilidade?

Kun je boekhouden?

Tenho um montão de coisas a fazer.

Ik heb veel dingen te doen.

Faça como ele lhe disser para fazer.

Doe het op de manier zoals hij je vertelt.

Eu não vou fazer isso outra vez.

Ik zal het nooit meer doen.

Não quero fazer isso de novo.

Ik wil het niet nog eens doen.


Gerelateerd aan fazer

formar - executar - cometer - confeccionar - criar - instituir