Vertaling van marido

Inhoud:

Portugees
Nederlands
cônjuge, esposo, marido {zn.}
echtgenoot  [m]
man  [m]
gemaal
Ela odiava seu marido.
Ze haatte haar echtgenoot.
Está seu marido em casa?
Is je man thuis?


Voorbeelden in zinsverband

Portugees
Nederlands

Ela odiava seu marido.

Ze haatte haar echtgenoot.

Está seu marido em casa?

Is je man thuis?

Ela amará seu marido para sempre.

Zij zal voor altijd van haar echtgenoot houden.

Ela não gostava de seu marido.

Ze had haar echtgenoot niet graag.

Ele vai ser um bom marido.

Hij zal een goede echtgenoot zijn.

Uma mulher cujo marido morreu é uma viúva.

Een vrouw wier echtgenote is overleden is een weduwe.

A colega cujo marido é francês foi a Paris.

De collega die getrouwd is met een Fransman, is naar Parijs.


Gerelateerd aan marido

cônjuge - esposo