Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it flares
  • they flare

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het laait op
  • zij laaien op

Simple past

  • he/she/it flared
  • they flared

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het laaide op
  • zij laaiden op

Present perfect

  • he/she/it has flared
  • they have flared

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is opgelaaid
  • zij zijn opgelaaid

Past perfect

  • he/she/it had flared
  • they had flared

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was opgelaaid
  • zij waren opgelaaid

Future

  • he/she/it will flare
  • they will flare

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal oplaaien
  • zij zult oplaaien

Future perfect

  • he/she/it will have flared
  • they will have flared

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal opgelaaid zijn
  • zij zult opgelaaid zijn

Conditional present

  • he/she/it would flare
  • they would flare

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal oplaaien
  • zij zullen oplaaien

Conditional perfect

  • he/she/it would have flared
  • they would have flared

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn opgelaaid
  • zij zullen zijn opgelaaid

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van flare