Vervoeging van aandoen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik doe aan
    • jij doet aan
    • hij/zij/het doet aan
    • wij doen aan
    • jullie doen aan
    • zij doen aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik deed aan
    • jij deed aan
    • hij/zij/het deed aan
    • wij deden aan
    • jullie deden aan
    • zij deden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangedaan
    • jij hebt aangedaan
    • hij/zij/het heeft aangedaan
    • wij hebben aangedaan
    • jullie hebben aangedaan
    • zij hebben aangedaan
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangedaan
    • jij had aangedaan
    • hij/zij/het had aangedaan
    • wij hadden aangedaan
    • jullie hadden aangedaan
    • zij hadden aangedaan
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aandoen
    • jij zult aandoen
    • hij/zij/het zal aandoen
    • wij zullen aandoen
    • jullie zullen aandoen
    • zij zullen aandoen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangedaan hebben
    • jij zult aangedaan hebben
    • hij/zij/het zal aangedaan hebben
    • wij zullen aangedaan hebben
    • jullie zullen aangedaan hebben
    • zij zullen aangedaan hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aandoen
    • jij zou aandoen
    • hij/zij/het zou aandoen
    • wij zouden aandoen
    • jullie zouden aandoen
    • zij zouden aandoen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangedaan
    • jij zou hebben aangedaan
    • hij/zij/het zou hebben aangedaan
    • wij zouden hebben aangedaan
    • jullie zouden hebben aangedaan
    • zij zouden hebben aangedaan
  • Imperatief

    • jij doe aan
    • jullie doet aan

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van aandoen