Vervoeging van aanreiken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik reik aan
    • jij reikt aan
    • hij/zij/het reikt aan
    • wij reiken aan
    • jullie reiken aan
    • zij reiken aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik reikte aan
    • jij reikte aan
    • hij/zij/het reikte aan
    • wij reikten aan
    • jullie reikten aan
    • zij reikten aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangereikt
    • jij hebt aangereikt
    • hij/zij/het heeft aangereikt
    • wij hebben aangereikt
    • jullie hebben aangereikt
    • zij hebben aangereikt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangereikt
    • jij had aangereikt
    • hij/zij/het had aangereikt
    • wij hadden aangereikt
    • jullie hadden aangereikt
    • zij hadden aangereikt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanreiken
    • jij zult aanreiken
    • hij/zij/het zal aanreiken
    • wij zullen aanreiken
    • jullie zullen aanreiken
    • zij zullen aanreiken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangereikt hebben
    • jij zult aangereikt hebben
    • hij/zij/het zal aangereikt hebben
    • wij zullen aangereikt hebben
    • jullie zullen aangereikt hebben
    • zij zullen aangereikt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanreiken
    • jij zou aanreiken
    • hij/zij/het zou aanreiken
    • wij zouden aanreiken
    • jullie zouden aanreiken
    • zij zouden aanreiken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangereikt
    • jij zou hebben aangereikt
    • hij/zij/het zou hebben aangereikt
    • wij zouden hebben aangereikt
    • jullie zouden hebben aangereikt
    • zij zouden hebben aangereikt
  • Imperatief

    • jij reik aan
    • jullie reikt aan

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanreiken