Vervoeging van aanvegen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik veeg aan
    • jij veegt aan
    • hij/zij/het veegt aan
    • wij vegen aan
    • jullie vegen aan
    • zij vegen aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik veegde aan
    • jij veegde aan
    • hij/zij/het veegde aan
    • wij veegden aan
    • jullie veegden aan
    • zij veegden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangeveegd
    • jij hebt aangeveegd
    • hij/zij/het heeft aangeveegd
    • wij hebben aangeveegd
    • jullie hebben aangeveegd
    • zij hebben aangeveegd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangeveegd
    • jij had aangeveegd
    • hij/zij/het had aangeveegd
    • wij hadden aangeveegd
    • jullie hadden aangeveegd
    • zij hadden aangeveegd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanvegen
    • jij zult aanvegen
    • hij/zij/het zal aanvegen
    • wij zullen aanvegen
    • jullie zullen aanvegen
    • zij zullen aanvegen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangeveegd hebben
    • jij zult aangeveegd hebben
    • hij/zij/het zal aangeveegd hebben
    • wij zullen aangeveegd hebben
    • jullie zullen aangeveegd hebben
    • zij zullen aangeveegd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanvegen
    • jij zou aanvegen
    • hij/zij/het zou aanvegen
    • wij zouden aanvegen
    • jullie zouden aanvegen
    • zij zouden aanvegen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangeveegd
    • jij zou hebben aangeveegd
    • hij/zij/het zou hebben aangeveegd
    • wij zouden hebben aangeveegd
    • jullie zouden hebben aangeveegd
    • zij zouden hebben aangeveegd
  • Imperatief

    • jij veeg aan
    • jullie veegt aan

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van aanvegen