Vervoeging van aborteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik aborteer
    • jij aborteert
    • hij/zij/het aborteert
    • wij aborteren
    • jullie aborteren
    • zij aborteren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik aborteerde
    • jij aborteerde
    • hij/zij/het aborteerde
    • wij aborteerden
    • jullie aborteerden
    • zij aborteerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geaborteerd
    • jij hebt geaborteerd
    • hij/zij/het heeft geaborteerd
    • wij hebben geaborteerd
    • jullie hebben geaborteerd
    • zij hebben geaborteerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geaborteerd
    • jij had geaborteerd
    • hij/zij/het had geaborteerd
    • wij hadden geaborteerd
    • jullie hadden geaborteerd
    • zij hadden geaborteerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aborteren
    • jij zult aborteren
    • hij/zij/het zal aborteren
    • wij zullen aborteren
    • jullie zullen aborteren
    • zij zullen aborteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geaborteerd hebben
    • jij zult geaborteerd hebben
    • hij/zij/het zal geaborteerd hebben
    • wij zullen geaborteerd hebben
    • jullie zullen geaborteerd hebben
    • zij zullen geaborteerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aborteren
    • jij zou aborteren
    • hij/zij/het zou aborteren
    • wij zouden aborteren
    • jullie zouden aborteren
    • zij zouden aborteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geaborteerd
    • jij zou hebben geaborteerd
    • hij/zij/het zou hebben geaborteerd
    • wij zouden hebben geaborteerd
    • jullie zouden hebben geaborteerd
    • zij zouden hebben geaborteerd
  • Imperatief

    • jij aborteer
    • jullie aborteert