Vervoeging van afgaan

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik ga af
    • jij gaat af
    • hij/zij/het gaat af
    • wij gaan af
    • jullie gaan af
    • zij gaan af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik ging af
    • jij ging af
    • hij/zij/het ging af
    • wij gingen af
    • jullie gingen af
    • zij gingen af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik ben afgegaan
    • jij bent afgegaan
    • hij/zij/het is afgegaan
    • wij zijn afgegaan
    • jullie zijn afgegaan
    • zij zijn afgegaan
  • Voltooid verleden tijd

    • ik was afgegaan
    • jij was afgegaan
    • hij/zij/het was afgegaan
    • wij waren afgegaan
    • jullie waren afgegaan
    • zij waren afgegaan
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afgaan
    • jij zult afgaan
    • hij/zij/het zal afgaan
    • wij zullen afgaan
    • jullie zullen afgaan
    • zij zullen afgaan
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgegaan zijn
    • jij zult afgegaan zijn
    • hij/zij/het zal afgegaan zijn
    • wij zullen afgegaan zijn
    • jullie zullen afgegaan zijn
    • zij zullen afgegaan zijn
  • Conditionalis I

    • ik zou afgaan
    • jij zou afgaan
    • hij/zij/het zou afgaan
    • wij zouden afgaan
    • jullie zouden afgaan
    • zij zouden afgaan
  • Conditionalis II

    • ik zou zijn afgegaan
    • jij zou zijn afgegaan
    • hij/zij/het zou zijn afgegaan
    • wij zouden zijn afgegaan
    • jullie zouden zijn afgegaan
    • zij zouden zijn afgegaan
  • Imperatief

    • jij ga af
    • jullie gaat af

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van afgaan