Vervoeging van afwijzen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik wijs af
    • jij wijst af
    • hij/zij/het wijst af
    • wij wijzen af
    • jullie wijzen af
    • zij wijzen af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik wees af
    • jij wees af
    • hij/zij/het wees af
    • wij wezen af
    • jullie wezen af
    • zij wezen af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgewezen
    • jij hebt afgewezen
    • hij/zij/het heeft afgewezen
    • wij hebben afgewezen
    • jullie hebben afgewezen
    • zij hebben afgewezen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgewezen
    • jij had afgewezen
    • hij/zij/het had afgewezen
    • wij hadden afgewezen
    • jullie hadden afgewezen
    • zij hadden afgewezen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afwijzen
    • jij zult afwijzen
    • hij/zij/het zal afwijzen
    • wij zullen afwijzen
    • jullie zullen afwijzen
    • zij zullen afwijzen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgewezen hebben
    • jij zult afgewezen hebben
    • hij/zij/het zal afgewezen hebben
    • wij zullen afgewezen hebben
    • jullie zullen afgewezen hebben
    • zij zullen afgewezen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afwijzen
    • jij zou afwijzen
    • hij/zij/het zou afwijzen
    • wij zouden afwijzen
    • jullie zouden afwijzen
    • zij zouden afwijzen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgewezen
    • jij zou hebben afgewezen
    • hij/zij/het zou hebben afgewezen
    • wij zouden hebben afgewezen
    • jullie zouden hebben afgewezen
    • zij zouden hebben afgewezen
  • Imperatief

    • jij wijs af
    • jullie wijst af

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van afwijzen