Vervoeging van belonen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik beloon
    • jij beloont
    • hij/zij/het beloont
    • wij belonen
    • jullie belonen
    • zij belonen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik beloonde
    • jij beloonde
    • hij/zij/het beloonde
    • wij beloonden
    • jullie beloonden
    • zij beloonden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb beloond
    • jij hebt beloond
    • hij/zij/het heeft beloond
    • wij hebben beloond
    • jullie hebben beloond
    • zij hebben beloond
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had beloond
    • jij had beloond
    • hij/zij/het had beloond
    • wij hadden beloond
    • jullie hadden beloond
    • zij hadden beloond
  • Toekomende tijd I

    • ik zal belonen
    • jij zult belonen
    • hij/zij/het zal belonen
    • wij zullen belonen
    • jullie zullen belonen
    • zij zullen belonen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal beloond hebben
    • jij zult beloond hebben
    • hij/zij/het zal beloond hebben
    • wij zullen beloond hebben
    • jullie zullen beloond hebben
    • zij zullen beloond hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou belonen
    • jij zou belonen
    • hij/zij/het zou belonen
    • wij zouden belonen
    • jullie zouden belonen
    • zij zouden belonen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben beloond
    • jij zou hebben beloond
    • hij/zij/het zou hebben beloond
    • wij zouden hebben beloond
    • jullie zouden hebben beloond
    • zij zouden hebben beloond
  • Imperatief

    • jij beloon
    • jullie beloont

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van belonen