Vervoeging van bemachtigen

Onbepaalde wijs (infinitief): bemachtigen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bemachtig
    • jij bemachtigt
    • hij/zij/het bemachtigt
    • wij bemachtigen
    • jullie bemachtigen
    • zij bemachtigen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bemachtigde
    • jij bemachtigde
    • hij/zij/het bemachtigde
    • wij bemachtigden
    • jullie bemachtigden
    • zij bemachtigden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bemachtigd
    • jij hebt bemachtigd
    • hij/zij/het heeft bemachtigd
    • wij hebben bemachtigd
    • jullie hebben bemachtigd
    • zij hebben bemachtigd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bemachtigd
    • jij had bemachtigd
    • hij/zij/het had bemachtigd
    • wij hadden bemachtigd
    • jullie hadden bemachtigd
    • zij hadden bemachtigd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bemachtigen
    • jij zult bemachtigen
    • hij/zij/het zal bemachtigen
    • wij zullen bemachtigen
    • jullie zullen bemachtigen
    • zij zullen bemachtigen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bemachtigd hebben
    • jij zult bemachtigd hebben
    • hij/zij/het zal bemachtigd hebben
    • wij zullen bemachtigd hebben
    • jullie zullen bemachtigd hebben
    • zij zullen bemachtigd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bemachtigen
    • jij zou bemachtigen
    • hij/zij/het zou bemachtigen
    • wij zouden bemachtigen
    • jullie zouden bemachtigen
    • zij zouden bemachtigen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bemachtigd
    • jij zou hebben bemachtigd
    • hij/zij/het zou hebben bemachtigd
    • wij zouden hebben bemachtigd
    • jullie zouden hebben bemachtigd
    • zij zouden hebben bemachtigd
  • Imperatief

    • jij bemachtig
    • jullie bemachtigt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bemachtigen