Vervoeging van bevoorraden

Onbepaalde wijs (infinitief): bevoorraden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bevoorraad
    • jij bevoorraadt
    • hij/zij/het bevoorraadt
    • wij bevoorraden
    • jullie bevoorraden
    • zij bevoorraden
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bevoorraadde
    • jij bevoorraadde
    • hij/zij/het bevoorraadde
    • wij bevoorraadden
    • jullie bevoorraadden
    • zij bevoorraadden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bevoorraad
    • jij hebt bevoorraad
    • hij/zij/het heeft bevoorraad
    • wij hebben bevoorraad
    • jullie hebben bevoorraad
    • zij hebben bevoorraad
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bevoorraad
    • jij had bevoorraad
    • hij/zij/het had bevoorraad
    • wij hadden bevoorraad
    • jullie hadden bevoorraad
    • zij hadden bevoorraad
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bevoorraden
    • jij zult bevoorraden
    • hij/zij/het zal bevoorraden
    • wij zullen bevoorraden
    • jullie zullen bevoorraden
    • zij zullen bevoorraden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bevoorraad hebben
    • jij zult bevoorraad hebben
    • hij/zij/het zal bevoorraad hebben
    • wij zullen bevoorraad hebben
    • jullie zullen bevoorraad hebben
    • zij zullen bevoorraad hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bevoorraden
    • jij zou bevoorraden
    • hij/zij/het zou bevoorraden
    • wij zouden bevoorraden
    • jullie zouden bevoorraden
    • zij zouden bevoorraden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bevoorraad
    • jij zou hebben bevoorraad
    • hij/zij/het zou hebben bevoorraad
    • wij zouden hebben bevoorraad
    • jullie zouden hebben bevoorraad
    • zij zouden hebben bevoorraad
  • Imperatief

    • jij bevoorraad
    • jullie bevoorraadt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bevoorraden