Vervoeging van bezoedelen

Onbepaalde wijs (infinitief): bezoedelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bezoedel
    • jij bezoedelt
    • hij/zij/het bezoedelt
    • wij bezoedelen
    • jullie bezoedelen
    • zij bezoedelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bezoedelde
    • jij bezoedelde
    • hij/zij/het bezoedelde
    • wij bezoedelden
    • jullie bezoedelden
    • zij bezoedelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bezoedeld
    • jij hebt bezoedeld
    • hij/zij/het heeft bezoedeld
    • wij hebben bezoedeld
    • jullie hebben bezoedeld
    • zij hebben bezoedeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bezoedeld
    • jij had bezoedeld
    • hij/zij/het had bezoedeld
    • wij hadden bezoedeld
    • jullie hadden bezoedeld
    • zij hadden bezoedeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bezoedelen
    • jij zult bezoedelen
    • hij/zij/het zal bezoedelen
    • wij zullen bezoedelen
    • jullie zullen bezoedelen
    • zij zullen bezoedelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bezoedeld hebben
    • jij zult bezoedeld hebben
    • hij/zij/het zal bezoedeld hebben
    • wij zullen bezoedeld hebben
    • jullie zullen bezoedeld hebben
    • zij zullen bezoedeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bezoedelen
    • jij zou bezoedelen
    • hij/zij/het zou bezoedelen
    • wij zouden bezoedelen
    • jullie zouden bezoedelen
    • zij zouden bezoedelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bezoedeld
    • jij zou hebben bezoedeld
    • hij/zij/het zou hebben bezoedeld
    • wij zouden hebben bezoedeld
    • jullie zouden hebben bezoedeld
    • zij zouden hebben bezoedeld
  • Imperatief

    • jij bezoedel
    • jullie bezoedelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bezoedelen