Vervoeging van blinken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik blink
    • jij blinkt
    • hij/zij/het blinkt
    • wij blinken
    • jullie blinken
    • zij blinken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik blonk
    • jij blonk
    • hij/zij/het blonk
    • wij blonken
    • jullie blonken
    • zij blonken
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geblonken
    • jij hebt geblonken
    • hij/zij/het heeft geblonken
    • wij hebben geblonken
    • jullie hebben geblonken
    • zij hebben geblonken
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geblonken
    • jij had geblonken
    • hij/zij/het had geblonken
    • wij hadden geblonken
    • jullie hadden geblonken
    • zij hadden geblonken
  • Toekomende tijd I

    • ik zal blinken
    • jij zult blinken
    • hij/zij/het zal blinken
    • wij zullen blinken
    • jullie zullen blinken
    • zij zullen blinken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geblonken hebben
    • jij zult geblonken hebben
    • hij/zij/het zal geblonken hebben
    • wij zullen geblonken hebben
    • jullie zullen geblonken hebben
    • zij zullen geblonken hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou blinken
    • jij zou blinken
    • hij/zij/het zou blinken
    • wij zouden blinken
    • jullie zouden blinken
    • zij zouden blinken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geblonken
    • jij zou hebben geblonken
    • hij/zij/het zou hebben geblonken
    • wij zouden hebben geblonken
    • jullie zouden hebben geblonken
    • zij zouden hebben geblonken
  • Imperatief

    • jij blink
    • jullie blinkt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van blinken