Vervoeging van boren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik boor
    • jij boort
    • hij/zij/het boort
    • wij boren
    • jullie boren
    • zij boren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik boorde
    • jij boorde
    • hij/zij/het boorde
    • wij boorden
    • jullie boorden
    • zij boorden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geboord
    • jij hebt geboord
    • hij/zij/het heeft geboord
    • wij hebben geboord
    • jullie hebben geboord
    • zij hebben geboord
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geboord
    • jij had geboord
    • hij/zij/het had geboord
    • wij hadden geboord
    • jullie hadden geboord
    • zij hadden geboord
  • Toekomende tijd I

    • ik zal boren
    • jij zult boren
    • hij/zij/het zal boren
    • wij zullen boren
    • jullie zullen boren
    • zij zullen boren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geboord hebben
    • jij zult geboord hebben
    • hij/zij/het zal geboord hebben
    • wij zullen geboord hebben
    • jullie zullen geboord hebben
    • zij zullen geboord hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou boren
    • jij zou boren
    • hij/zij/het zou boren
    • wij zouden boren
    • jullie zouden boren
    • zij zouden boren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geboord
    • jij zou hebben geboord
    • hij/zij/het zou hebben geboord
    • wij zouden hebben geboord
    • jullie zouden hebben geboord
    • zij zouden hebben geboord
  • Imperatief

    • jij boor
    • jullie boort

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van boren