Vervoeging van brengen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik breng
    • jij brengt
    • hij/zij/het brengt
    • wij brengen
    • jullie brengen
    • zij brengen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bracht
    • jij bracht
    • hij/zij/het bracht
    • wij brachten
    • jullie brachten
    • zij brachten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gebracht
    • jij hebt gebracht
    • hij/zij/het heeft gebracht
    • wij hebben gebracht
    • jullie hebben gebracht
    • zij hebben gebracht
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gebracht
    • jij had gebracht
    • hij/zij/het had gebracht
    • wij hadden gebracht
    • jullie hadden gebracht
    • zij hadden gebracht
  • Toekomende tijd I

    • ik zal brengen
    • jij zult brengen
    • hij/zij/het zal brengen
    • wij zullen brengen
    • jullie zullen brengen
    • zij zullen brengen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gebracht hebben
    • jij zult gebracht hebben
    • hij/zij/het zal gebracht hebben
    • wij zullen gebracht hebben
    • jullie zullen gebracht hebben
    • zij zullen gebracht hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou brengen
    • jij zou brengen
    • hij/zij/het zou brengen
    • wij zouden brengen
    • jullie zouden brengen
    • zij zouden brengen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gebracht
    • jij zou hebben gebracht
    • hij/zij/het zou hebben gebracht
    • wij zouden hebben gebracht
    • jullie zouden hebben gebracht
    • zij zouden hebben gebracht
  • Imperatief

    • jij breng
    • jullie brengt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van brengen