Betekenis van:
brengen

brengen
Werkwoord
  • in toestand doen komen
"[een zware klus] ten einde brengen"
"het tot [advocaat] brengen"

Hyperoniemen

brengen
Werkwoord
  • iets ergens naartoe brengen
"het glas aan de lippen brengen"
"je tas naar huis brengen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

brengen
Werkwoord
  • (iemand) naar iets toe leiden
"zal ik je even brengen?"
"iemand naar huis brengen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

brengen
Werkwoord
  • ergens heen gaan om iets of iemand daar af te geven
"Hij bracht zijn dochtertje naar de dokter omdat zij tekenen van griep vertoonde."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Oorlogen brengen littekens.
  2. Ik zal u direct de rekening brengen.
  3. Tracht geduld op te brengen met anderen.
  4. Dat zal je in gevaar brengen.
  5. Ik zal nog een handdoek brengen.
  6. We zullen je een bezoekje brengen.
  7. Sterken brengen sterken voort
  8. Europeanen probeerden de stam beschaving bij te brengen.
  9. Tom en Mary brengen veel tijd samen door.
  10. Tom vroeg Mary hem naar het ziekenhuis te brengen.
  11. Ik moet vandaag de kat naar de dierenarts brengen.
  12. He praat zo hard dat hij ons in de problemen gaat brengen.
  13. Na veel overleg beslisten we onze vakantie in Spanje door te brengen.
  14. We moeten hem dringend naar het ziekenhuis brengen, hij is zwaar gewond.
  15. Het is soms heel moeilijk om je idee over te brengen.