Vervoeging van brouwen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik brouw
    • jij brouwt
    • hij/zij/het brouwt
    • wij brouwen
    • jullie brouwen
    • zij brouwen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik brouwde
    • jij brouwde
    • hij/zij/het brouwde
    • wij brouwden
    • jullie brouwden
    • zij brouwden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gebrouwd
    • jij hebt gebrouwd
    • hij/zij/het heeft gebrouwd
    • wij hebben gebrouwd
    • jullie hebben gebrouwd
    • zij hebben gebrouwd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gebrouwd
    • jij had gebrouwd
    • hij/zij/het had gebrouwd
    • wij hadden gebrouwd
    • jullie hadden gebrouwd
    • zij hadden gebrouwd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal brouwen
    • jij zult brouwen
    • hij/zij/het zal brouwen
    • wij zullen brouwen
    • jullie zullen brouwen
    • zij zullen brouwen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gebrouwd hebben
    • jij zult gebrouwd hebben
    • hij/zij/het zal gebrouwd hebben
    • wij zullen gebrouwd hebben
    • jullie zullen gebrouwd hebben
    • zij zullen gebrouwd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou brouwen
    • jij zou brouwen
    • hij/zij/het zou brouwen
    • wij zouden brouwen
    • jullie zouden brouwen
    • zij zouden brouwen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gebrouwd
    • jij zou hebben gebrouwd
    • hij/zij/het zou hebben gebrouwd
    • wij zouden hebben gebrouwd
    • jullie zouden hebben gebrouwd
    • zij zouden hebben gebrouwd
  • Imperatief

    • jij brouw
    • jullie brouwt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van brouwen