Vervoeging van circuleren

Onbepaalde wijs (infinitief): circuleren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het circuleert
    • zij circuleren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het circuleerde
    • zij circuleerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft gecirculeerd
    • zij hebben gecirculeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had gecirculeerd
    • zij hadden gecirculeerd
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal circuleren
    • zij zult circuleren
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal gecirculeerd hebben
    • zij zult gecirculeerd hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal circuleren
    • zij zullen circuleren
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben gecirculeerd
    • zij zullen hebben gecirculeerd

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van circuleren