Vervoeging van concurreren

Onbepaalde wijs (infinitief): concurreren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik concurreer
    • jij concurreert
    • hij/zij/het concurreert
    • wij concurreren
    • jullie concurreren
    • zij concurreren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik concurreerde
    • jij concurreerde
    • hij/zij/het concurreerde
    • wij concurreerden
    • jullie concurreerden
    • zij concurreerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geconcurreerd
    • jij hebt geconcurreerd
    • hij/zij/het heeft geconcurreerd
    • wij hebben geconcurreerd
    • jullie hebben geconcurreerd
    • zij hebben geconcurreerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geconcurreerd
    • jij had geconcurreerd
    • hij/zij/het had geconcurreerd
    • wij hadden geconcurreerd
    • jullie hadden geconcurreerd
    • zij hadden geconcurreerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal concurreren
    • jij zult concurreren
    • hij/zij/het zal concurreren
    • wij zullen concurreren
    • jullie zullen concurreren
    • zij zullen concurreren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geconcurreerd hebben
    • jij zult geconcurreerd hebben
    • hij/zij/het zal geconcurreerd hebben
    • wij zullen geconcurreerd hebben
    • jullie zullen geconcurreerd hebben
    • zij zullen geconcurreerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou concurreren
    • jij zou concurreren
    • hij/zij/het zou concurreren
    • wij zouden concurreren
    • jullie zouden concurreren
    • zij zouden concurreren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geconcurreerd
    • jij zou hebben geconcurreerd
    • hij/zij/het zou hebben geconcurreerd
    • wij zouden hebben geconcurreerd
    • jullie zouden hebben geconcurreerd
    • zij zouden hebben geconcurreerd
  • Imperatief

    • jij concurreer
    • jullie concurreert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van concurreren