Vervoeging van constateren

Onbepaalde wijs (infinitief): constateren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik constateer
    • jij constateert
    • hij/zij/het constateert
    • wij constateren
    • jullie constateren
    • zij constateren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik constateerde
    • jij constateerde
    • hij/zij/het constateerde
    • wij constateerden
    • jullie constateerden
    • zij constateerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geconstateerd
    • jij hebt geconstateerd
    • hij/zij/het heeft geconstateerd
    • wij hebben geconstateerd
    • jullie hebben geconstateerd
    • zij hebben geconstateerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geconstateerd
    • jij had geconstateerd
    • hij/zij/het had geconstateerd
    • wij hadden geconstateerd
    • jullie hadden geconstateerd
    • zij hadden geconstateerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal constateren
    • jij zult constateren
    • hij/zij/het zal constateren
    • wij zullen constateren
    • jullie zullen constateren
    • zij zullen constateren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geconstateerd hebben
    • jij zult geconstateerd hebben
    • hij/zij/het zal geconstateerd hebben
    • wij zullen geconstateerd hebben
    • jullie zullen geconstateerd hebben
    • zij zullen geconstateerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou constateren
    • jij zou constateren
    • hij/zij/het zou constateren
    • wij zouden constateren
    • jullie zouden constateren
    • zij zouden constateren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geconstateerd
    • jij zou hebben geconstateerd
    • hij/zij/het zou hebben geconstateerd
    • wij zouden hebben geconstateerd
    • jullie zouden hebben geconstateerd
    • zij zouden hebben geconstateerd
  • Imperatief

    • jij constateer
    • jullie constateert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van constateren