Vervoeging van damasceren

Onbepaalde wijs (infinitief): damasceren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik damasceer
    • jij damasceert
    • hij/zij/het damasceert
    • wij damasceren
    • jullie damasceren
    • zij damasceren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik damasceerde
    • jij damasceerde
    • hij/zij/het damasceerde
    • wij damasceerden
    • jullie damasceerden
    • zij damasceerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedamasceerd
    • jij hebt gedamasceerd
    • hij/zij/het heeft gedamasceerd
    • wij hebben gedamasceerd
    • jullie hebben gedamasceerd
    • zij hebben gedamasceerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedamasceerd
    • jij had gedamasceerd
    • hij/zij/het had gedamasceerd
    • wij hadden gedamasceerd
    • jullie hadden gedamasceerd
    • zij hadden gedamasceerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal damasceren
    • jij zult damasceren
    • hij/zij/het zal damasceren
    • wij zullen damasceren
    • jullie zullen damasceren
    • zij zullen damasceren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedamasceerd hebben
    • jij zult gedamasceerd hebben
    • hij/zij/het zal gedamasceerd hebben
    • wij zullen gedamasceerd hebben
    • jullie zullen gedamasceerd hebben
    • zij zullen gedamasceerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou damasceren
    • jij zou damasceren
    • hij/zij/het zou damasceren
    • wij zouden damasceren
    • jullie zouden damasceren
    • zij zouden damasceren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedamasceerd
    • jij zou hebben gedamasceerd
    • hij/zij/het zou hebben gedamasceerd
    • wij zouden hebben gedamasceerd
    • jullie zouden hebben gedamasceerd
    • zij zouden hebben gedamasceerd
  • Imperatief

    • jij damasceer
    • jullie damasceert