Vervoeging van disconteren

Onbepaalde wijs (infinitief): disconteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik disconteer
    • jij disconteert
    • hij/zij/het disconteert
    • wij disconteren
    • jullie disconteren
    • zij disconteren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik disconteerde
    • jij disconteerde
    • hij/zij/het disconteerde
    • wij disconteerden
    • jullie disconteerden
    • zij disconteerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedisconteerd
    • jij hebt gedisconteerd
    • hij/zij/het heeft gedisconteerd
    • wij hebben gedisconteerd
    • jullie hebben gedisconteerd
    • zij hebben gedisconteerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedisconteerd
    • jij had gedisconteerd
    • hij/zij/het had gedisconteerd
    • wij hadden gedisconteerd
    • jullie hadden gedisconteerd
    • zij hadden gedisconteerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal disconteren
    • jij zult disconteren
    • hij/zij/het zal disconteren
    • wij zullen disconteren
    • jullie zullen disconteren
    • zij zullen disconteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedisconteerd hebben
    • jij zult gedisconteerd hebben
    • hij/zij/het zal gedisconteerd hebben
    • wij zullen gedisconteerd hebben
    • jullie zullen gedisconteerd hebben
    • zij zullen gedisconteerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou disconteren
    • jij zou disconteren
    • hij/zij/het zou disconteren
    • wij zouden disconteren
    • jullie zouden disconteren
    • zij zouden disconteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedisconteerd
    • jij zou hebben gedisconteerd
    • hij/zij/het zou hebben gedisconteerd
    • wij zouden hebben gedisconteerd
    • jullie zouden hebben gedisconteerd
    • zij zouden hebben gedisconteerd
  • Imperatief

    • jij disconteer
    • jullie disconteert