Vervoeging van foerageren

Onbepaalde wijs (infinitief): foerageren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik foerageer
    • jij foerageert
    • hij/zij/het foerageert
    • wij foerageren
    • jullie foerageren
    • zij foerageren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik foerageerde
    • jij foerageerde
    • hij/zij/het foerageerde
    • wij foerageerden
    • jullie foerageerden
    • zij foerageerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gefoerageerd
    • jij hebt gefoerageerd
    • hij/zij/het heeft gefoerageerd
    • wij hebben gefoerageerd
    • jullie hebben gefoerageerd
    • zij hebben gefoerageerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gefoerageerd
    • jij had gefoerageerd
    • hij/zij/het had gefoerageerd
    • wij hadden gefoerageerd
    • jullie hadden gefoerageerd
    • zij hadden gefoerageerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal foerageren
    • jij zult foerageren
    • hij/zij/het zal foerageren
    • wij zullen foerageren
    • jullie zullen foerageren
    • zij zullen foerageren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gefoerageerd hebben
    • jij zult gefoerageerd hebben
    • hij/zij/het zal gefoerageerd hebben
    • wij zullen gefoerageerd hebben
    • jullie zullen gefoerageerd hebben
    • zij zullen gefoerageerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou foerageren
    • jij zou foerageren
    • hij/zij/het zou foerageren
    • wij zouden foerageren
    • jullie zouden foerageren
    • zij zouden foerageren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gefoerageerd
    • jij zou hebben gefoerageerd
    • hij/zij/het zou hebben gefoerageerd
    • wij zouden hebben gefoerageerd
    • jullie zouden hebben gefoerageerd
    • zij zouden hebben gefoerageerd
  • Imperatief

    • jij foerageer
    • jullie foerageert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van foerageren