Vervoeging van forceren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik forceer
    • jij forceert
    • hij/zij/het forceert
    • wij forceren
    • jullie forceren
    • zij forceren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik forceerde
    • jij forceerde
    • hij/zij/het forceerde
    • wij forceerden
    • jullie forceerden
    • zij forceerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geforceerd
    • jij hebt geforceerd
    • hij/zij/het heeft geforceerd
    • wij hebben geforceerd
    • jullie hebben geforceerd
    • zij hebben geforceerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geforceerd
    • jij had geforceerd
    • hij/zij/het had geforceerd
    • wij hadden geforceerd
    • jullie hadden geforceerd
    • zij hadden geforceerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal forceren
    • jij zult forceren
    • hij/zij/het zal forceren
    • wij zullen forceren
    • jullie zullen forceren
    • zij zullen forceren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geforceerd hebben
    • jij zult geforceerd hebben
    • hij/zij/het zal geforceerd hebben
    • wij zullen geforceerd hebben
    • jullie zullen geforceerd hebben
    • zij zullen geforceerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou forceren
    • jij zou forceren
    • hij/zij/het zou forceren
    • wij zouden forceren
    • jullie zouden forceren
    • zij zouden forceren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geforceerd
    • jij zou hebben geforceerd
    • hij/zij/het zou hebben geforceerd
    • wij zouden hebben geforceerd
    • jullie zouden hebben geforceerd
    • zij zouden hebben geforceerd
  • Imperatief

    • jij forceer
    • jullie forceert

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van forceren