Vervoeging van grazen
Er is helaas geen Italiaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik graas
 - jij graast
 - hij/zij/het graast
 - wij grazen
 - jullie grazen
 - zij grazen
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik graasde
 - jij graasde
 - hij/zij/het graasde
 - wij graasden
 - jullie graasden
 - zij graasden
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegraasd
 - jij hebt gegraasd
 - hij/zij/het heeft gegraasd
 - wij hebben gegraasd
 - jullie hebben gegraasd
 - zij hebben gegraasd
 
Voltooid verleden tijd
- ik had gegraasd
 - jij had gegraasd
 - hij/zij/het had gegraasd
 - wij hadden gegraasd
 - jullie hadden gegraasd
 - zij hadden gegraasd
 
Toekomende tijd I
- ik zal grazen
 - jij zult grazen
 - hij/zij/het zal grazen
 - wij zullen grazen
 - jullie zullen grazen
 - zij zullen grazen
 
Toekomende tijd II
- ik zal gegraasd hebben
 - jij zult gegraasd hebben
 - hij/zij/het zal gegraasd hebben
 - wij zullen gegraasd hebben
 - jullie zullen gegraasd hebben
 - zij zullen gegraasd hebben
 
Conditionalis I
- ik zou grazen
 - jij zou grazen
 - hij/zij/het zou grazen
 - wij zouden grazen
 - jullie zouden grazen
 - zij zouden grazen
 
Conditionalis II
- ik zou hebben gegraasd
 - jij zou hebben gegraasd
 - hij/zij/het zou hebben gegraasd
 - wij zouden hebben gegraasd
 - jullie zouden hebben gegraasd
 - zij zouden hebben gegraasd
 
Imperatief
- jij graas
 - jullie graast