Vervoeging van hakken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik hak
    • jij hakt
    • hij/zij/het hakt
    • wij hakken
    • jullie hakken
    • zij hakken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik hakte
    • jij hakte
    • hij/zij/het hakte
    • wij hakten
    • jullie hakten
    • zij hakten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gehakt
    • jij hebt gehakt
    • hij/zij/het heeft gehakt
    • wij hebben gehakt
    • jullie hebben gehakt
    • zij hebben gehakt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gehakt
    • jij had gehakt
    • hij/zij/het had gehakt
    • wij hadden gehakt
    • jullie hadden gehakt
    • zij hadden gehakt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal hakken
    • jij zult hakken
    • hij/zij/het zal hakken
    • wij zullen hakken
    • jullie zullen hakken
    • zij zullen hakken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gehakt hebben
    • jij zult gehakt hebben
    • hij/zij/het zal gehakt hebben
    • wij zullen gehakt hebben
    • jullie zullen gehakt hebben
    • zij zullen gehakt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou hakken
    • jij zou hakken
    • hij/zij/het zou hakken
    • wij zouden hakken
    • jullie zouden hakken
    • zij zouden hakken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gehakt
    • jij zou hebben gehakt
    • hij/zij/het zou hebben gehakt
    • wij zouden hebben gehakt
    • jullie zouden hebben gehakt
    • zij zouden hebben gehakt
  • Imperatief

    • jij hak
    • jullie hakt

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van hakken