Vervoeging van hangen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hang
 - jij hangt
 - hij/zij/het hangt
 - wij hangen
 - jullie hangen
 - zij hangen
 
Presente
- io sospendo
 - tu sospendi
 - lui/lei/Lei sospende
 - noi sospendiamo
 - voi/Voi sospendete
 - loro/Loro sospendono
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik hing
 - jij hing
 - hij/zij/het hing
 - wij hingen
 - jullie hingen
 - zij hingen
 
Imperfetto
- io sospendevo
 - tu sospendevi
 - lui/lei/Lei sospendeva
 - noi sospendevamo
 - voi/Voi sospendevate
 - loro/Loro sospendevano
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehangen
 - jij hebt gehangen
 - hij/zij/het heeft gehangen
 - wij hebben gehangen
 - jullie hebben gehangen
 - zij hebben gehangen
 
Passato prossimo
- io ho sospeso
 - tu hai sospeso
 - lui/lei/Lei ha sospeso
 - noi abbiamo sospeso
 - voi/Voi avete sospeso
 - loro/Loro hanno sospeso
 
Voltooid verleden tijd
- ik had gehangen
 - jij had gehangen
 - hij/zij/het had gehangen
 - wij hadden gehangen
 - jullie hadden gehangen
 - zij hadden gehangen
 
Trapassato prossimo
- io avevo sospeso
 - tu avevi sospeso
 - lui/lei/Lei aveva sospeso
 - noi avevamo sospeso
 - voi/Voi avevate sospeso
 - loro/Loro avevano sospeso
 
Toekomende tijd I
- ik zal hangen
 - jij zult hangen
 - hij/zij/het zal hangen
 - wij zullen hangen
 - jullie zullen hangen
 - zij zullen hangen
 
Futuro semplice
- io sospenderò
 - tu sospenderai
 - lui/lei/Lei sospenderà
 - noi sospenderemo
 - voi/Voi sospenderete
 - loro/Loro sospenderanno
 
Toekomende tijd II
- ik zal gehangen hebben
 - jij zult gehangen hebben
 - hij/zij/het zal gehangen hebben
 - wij zullen gehangen hebben
 - jullie zullen gehangen hebben
 - zij zullen gehangen hebben
 
Futuro anteriore
- io avrò sospeso
 - tu avrai sospeso
 - lui/lei/Lei avrà sospeso
 - noi avremo sospeso
 - voi/Voi avrete sospeso
 - loro/Loro avranno sospeso
 
Conditionalis I
- ik zou hangen
 - jij zou hangen
 - hij/zij/het zou hangen
 - wij zouden hangen
 - jullie zouden hangen
 - zij zouden hangen
 
Condizionale presente
- io sospenderei
 - tu sospenderesti
 - lui/lei/Lei sospenderebbe
 - noi sospenderemmo
 - voi/Voi sospendereste
 - loro/Loro sospenderebbero
 
Conditionalis II
- ik zou hebben gehangen
 - jij zou hebben gehangen
 - hij/zij/het zou hebben gehangen
 - wij zouden hebben gehangen
 - jullie zouden hebben gehangen
 - zij zouden hebben gehangen
 
Condizionale passato
- io avrei sospeso
 - tu avresti sospeso
 - lui/lei/Lei avrebbe sospeso
 - noi avremmo sospeso
 - voi/Voi avreste sospeso
 - loro/Loro avrebbero sospeso
 
Imperatief
- jij hang
 - jullie hangt
 
Imperativo
- tu sospendi
 - voi/Voi sospendete