Vervoeging van hovenieren

Onbepaalde wijs (infinitief): hovenieren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik hovenier
    • jij hoveniert
    • hij/zij/het hoveniert
    • wij hovenieren
    • jullie hovenieren
    • zij hovenieren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik hovenierde
    • jij hovenierde
    • hij/zij/het hovenierde
    • wij hovenierden
    • jullie hovenierden
    • zij hovenierden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gehovenierd
    • jij hebt gehovenierd
    • hij/zij/het heeft gehovenierd
    • wij hebben gehovenierd
    • jullie hebben gehovenierd
    • zij hebben gehovenierd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gehovenierd
    • jij had gehovenierd
    • hij/zij/het had gehovenierd
    • wij hadden gehovenierd
    • jullie hadden gehovenierd
    • zij hadden gehovenierd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal hovenieren
    • jij zult hovenieren
    • hij/zij/het zal hovenieren
    • wij zullen hovenieren
    • jullie zullen hovenieren
    • zij zullen hovenieren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gehovenierd hebben
    • jij zult gehovenierd hebben
    • hij/zij/het zal gehovenierd hebben
    • wij zullen gehovenierd hebben
    • jullie zullen gehovenierd hebben
    • zij zullen gehovenierd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou hovenieren
    • jij zou hovenieren
    • hij/zij/het zou hovenieren
    • wij zouden hovenieren
    • jullie zouden hovenieren
    • zij zouden hovenieren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gehovenierd
    • jij zou hebben gehovenierd
    • hij/zij/het zou hebben gehovenierd
    • wij zouden hebben gehovenierd
    • jullie zouden hebben gehovenierd
    • zij zouden hebben gehovenierd
  • Imperatief

    • jij hovenier
    • jullie hoveniert