Vervoeging van hovenieren

Onbepaalde wijs (infinitief): hovenieren

Vertaling: to garden

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hovenier
  • jij hoveniert
  • hij/zij/het hoveniert
  • wij hovenieren
  • jullie hovenieren
  • zij hovenieren

Present

  • I garden
  • you garden
  • he/she/it gardens
  • we garden
  • you garden
  • they garden

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hovenierde
  • jij hovenierde
  • hij/zij/het hovenierde
  • wij hovenierden
  • jullie hovenierden
  • zij hovenierden

Simple past

  • I gardened
  • you gardened
  • he/she/it gardened
  • we gardened
  • you gardened
  • they gardened

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gehovenierd
  • jij hebt gehovenierd
  • hij/zij/het heeft gehovenierd
  • wij hebben gehovenierd
  • jullie hebben gehovenierd
  • zij hebben gehovenierd

Present perfect

  • I have gardened
  • you have gardened
  • he/she/it has gardened
  • we have gardened
  • you have gardened
  • they have gardened

Voltooid verleden tijd

  • ik had gehovenierd
  • jij had gehovenierd
  • hij/zij/het had gehovenierd
  • wij hadden gehovenierd
  • jullie hadden gehovenierd
  • zij hadden gehovenierd

Past perfect

  • I had gardened
  • you had gardened
  • he/she/it had gardened
  • we had gardened
  • you had gardened
  • they had gardened

Toekomende tijd I

  • ik zal hovenieren
  • jij zult hovenieren
  • hij/zij/het zal hovenieren
  • wij zullen hovenieren
  • jullie zullen hovenieren
  • zij zullen hovenieren

Future

  • I will garden
  • you will garden
  • he/she/it will garden
  • we will garden
  • you will garden
  • they will garden

Toekomende tijd II

  • ik zal gehovenierd hebben
  • jij zult gehovenierd hebben
  • hij/zij/het zal gehovenierd hebben
  • wij zullen gehovenierd hebben
  • jullie zullen gehovenierd hebben
  • zij zullen gehovenierd hebben

Future perfect

  • I will have gardened
  • you will have gardened
  • he/she/it will have gardened
  • we will have gardened
  • you will have gardened
  • they will have gardened

Conditionalis I

  • ik zou hovenieren
  • jij zou hovenieren
  • hij/zij/het zou hovenieren
  • wij zouden hovenieren
  • jullie zouden hovenieren
  • zij zouden hovenieren

Conditional present

  • I would garden
  • you would garden
  • he/she/it would garden
  • we would garden
  • you would garden
  • they would garden

Conditionalis II

  • ik zou hebben gehovenierd
  • jij zou hebben gehovenierd
  • hij/zij/het zou hebben gehovenierd
  • wij zouden hebben gehovenierd
  • jullie zouden hebben gehovenierd
  • zij zouden hebben gehovenierd

Conditional perfect

  • I would have gardened
  • you would have gardened
  • he/she/it would have gardened
  • we would have gardened
  • you would have gardened
  • they would have gardened

Imperatief

  • jij hovenier
  • jullie hoveniert

Imperative

  • you garden
  • you garden