Vervoeging van inlaten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik laat in
    • jij laat in
    • hij/zij/het laat in
    • wij laten in
    • jullie laten in
    • zij laten in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik liet in
    • jij liet in
    • hij/zij/het liet in
    • wij lieten in
    • jullie lieten in
    • zij lieten in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingelaten
    • jij hebt ingelaten
    • hij/zij/het heeft ingelaten
    • wij hebben ingelaten
    • jullie hebben ingelaten
    • zij hebben ingelaten
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingelaten
    • jij had ingelaten
    • hij/zij/het had ingelaten
    • wij hadden ingelaten
    • jullie hadden ingelaten
    • zij hadden ingelaten
  • Toekomende tijd I

    • ik zal inlaten
    • jij zult inlaten
    • hij/zij/het zal inlaten
    • wij zullen inlaten
    • jullie zullen inlaten
    • zij zullen inlaten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingelaten hebben
    • jij zult ingelaten hebben
    • hij/zij/het zal ingelaten hebben
    • wij zullen ingelaten hebben
    • jullie zullen ingelaten hebben
    • zij zullen ingelaten hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou inlaten
    • jij zou inlaten
    • hij/zij/het zou inlaten
    • wij zouden inlaten
    • jullie zouden inlaten
    • zij zouden inlaten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingelaten
    • jij zou hebben ingelaten
    • hij/zij/het zou hebben ingelaten
    • wij zouden hebben ingelaten
    • jullie zouden hebben ingelaten
    • zij zouden hebben ingelaten
  • Imperatief

    • jij laat in
    • jullie laat in

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van inlaten