Vervoeging van inzepen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik zeep in
    • jij zeept in
    • hij/zij/het zeept in
    • wij zepen in
    • jullie zepen in
    • zij zepen in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik zeepte in
    • jij zeepte in
    • hij/zij/het zeepte in
    • wij zeepten in
    • jullie zeepten in
    • zij zeepten in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingezeept
    • jij hebt ingezeept
    • hij/zij/het heeft ingezeept
    • wij hebben ingezeept
    • jullie hebben ingezeept
    • zij hebben ingezeept
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingezeept
    • jij had ingezeept
    • hij/zij/het had ingezeept
    • wij hadden ingezeept
    • jullie hadden ingezeept
    • zij hadden ingezeept
  • Toekomende tijd I

    • ik zal inzepen
    • jij zult inzepen
    • hij/zij/het zal inzepen
    • wij zullen inzepen
    • jullie zullen inzepen
    • zij zullen inzepen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingezeept hebben
    • jij zult ingezeept hebben
    • hij/zij/het zal ingezeept hebben
    • wij zullen ingezeept hebben
    • jullie zullen ingezeept hebben
    • zij zullen ingezeept hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou inzepen
    • jij zou inzepen
    • hij/zij/het zou inzepen
    • wij zouden inzepen
    • jullie zouden inzepen
    • zij zouden inzepen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingezeept
    • jij zou hebben ingezeept
    • hij/zij/het zou hebben ingezeept
    • wij zouden hebben ingezeept
    • jullie zouden hebben ingezeept
    • zij zouden hebben ingezeept
  • Imperatief

    • jij zeep in
    • jullie zeept in

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van inzepen