Vervoeging van kantelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik kantel
    • jij kantelt
    • hij/zij/het kantelt
    • wij kantelen
    • jullie kantelen
    • zij kantelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik kantelde
    • jij kantelde
    • hij/zij/het kantelde
    • wij kantelden
    • jullie kantelden
    • zij kantelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gekanteld
    • jij hebt gekanteld
    • hij/zij/het heeft gekanteld
    • wij hebben gekanteld
    • jullie hebben gekanteld
    • zij hebben gekanteld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gekanteld
    • jij had gekanteld
    • hij/zij/het had gekanteld
    • wij hadden gekanteld
    • jullie hadden gekanteld
    • zij hadden gekanteld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal kantelen
    • jij zult kantelen
    • hij/zij/het zal kantelen
    • wij zullen kantelen
    • jullie zullen kantelen
    • zij zullen kantelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gekanteld hebben
    • jij zult gekanteld hebben
    • hij/zij/het zal gekanteld hebben
    • wij zullen gekanteld hebben
    • jullie zullen gekanteld hebben
    • zij zullen gekanteld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou kantelen
    • jij zou kantelen
    • hij/zij/het zou kantelen
    • wij zouden kantelen
    • jullie zouden kantelen
    • zij zouden kantelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gekanteld
    • jij zou hebben gekanteld
    • hij/zij/het zou hebben gekanteld
    • wij zouden hebben gekanteld
    • jullie zouden hebben gekanteld
    • zij zouden hebben gekanteld
  • Imperatief

    • jij kantel
    • jullie kantelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van kantelen