Vervoeging van kwijtraken

Onbepaalde wijs (infinitief): kwijtraken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik raak kwijt
    • jij raakt kwijt
    • hij/zij/het raakt kwijt
    • wij raken kwijt
    • jullie raken kwijt
    • zij raken kwijt
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik raakte kwijt
    • jij raakte kwijt
    • hij/zij/het raakte kwijt
    • wij raakten kwijt
    • jullie raakten kwijt
    • zij raakten kwijt
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik ben kwijtgeraakt
    • jij bent kwijtgeraakt
    • hij/zij/het is kwijtgeraakt
    • wij zijn kwijtgeraakt
    • jullie zijn kwijtgeraakt
    • zij zijn kwijtgeraakt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik was kwijtgeraakt
    • jij was kwijtgeraakt
    • hij/zij/het was kwijtgeraakt
    • wij waren kwijtgeraakt
    • jullie waren kwijtgeraakt
    • zij waren kwijtgeraakt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal kwijtraken
    • jij zult kwijtraken
    • hij/zij/het zal kwijtraken
    • wij zullen kwijtraken
    • jullie zullen kwijtraken
    • zij zullen kwijtraken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal kwijtgeraakt zijn
    • jij zult kwijtgeraakt zijn
    • hij/zij/het zal kwijtgeraakt zijn
    • wij zullen kwijtgeraakt zijn
    • jullie zullen kwijtgeraakt zijn
    • zij zullen kwijtgeraakt zijn
  • Conditionalis I

    • ik zou kwijtraken
    • jij zou kwijtraken
    • hij/zij/het zou kwijtraken
    • wij zouden kwijtraken
    • jullie zouden kwijtraken
    • zij zouden kwijtraken
  • Conditionalis II

    • ik zou zijn kwijtgeraakt
    • jij zou zijn kwijtgeraakt
    • hij/zij/het zou zijn kwijtgeraakt
    • wij zouden zijn kwijtgeraakt
    • jullie zouden zijn kwijtgeraakt
    • zij zouden zijn kwijtgeraakt
  • Imperatief

    • jij raak kwijt
    • jullie raakt kwijt