Vervoeging van laveren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik laveer
    • jij laveert
    • hij/zij/het laveert
    • wij laveren
    • jullie laveren
    • zij laveren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik laveerde
    • jij laveerde
    • hij/zij/het laveerde
    • wij laveerden
    • jullie laveerden
    • zij laveerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gelaveerd
    • jij hebt gelaveerd
    • hij/zij/het heeft gelaveerd
    • wij hebben gelaveerd
    • jullie hebben gelaveerd
    • zij hebben gelaveerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gelaveerd
    • jij had gelaveerd
    • hij/zij/het had gelaveerd
    • wij hadden gelaveerd
    • jullie hadden gelaveerd
    • zij hadden gelaveerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal laveren
    • jij zult laveren
    • hij/zij/het zal laveren
    • wij zullen laveren
    • jullie zullen laveren
    • zij zullen laveren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gelaveerd hebben
    • jij zult gelaveerd hebben
    • hij/zij/het zal gelaveerd hebben
    • wij zullen gelaveerd hebben
    • jullie zullen gelaveerd hebben
    • zij zullen gelaveerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou laveren
    • jij zou laveren
    • hij/zij/het zou laveren
    • wij zouden laveren
    • jullie zouden laveren
    • zij zouden laveren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gelaveerd
    • jij zou hebben gelaveerd
    • hij/zij/het zou hebben gelaveerd
    • wij zouden hebben gelaveerd
    • jullie zouden hebben gelaveerd
    • zij zouden hebben gelaveerd
  • Imperatief

    • jij laveer
    • jullie laveert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van laveren