Vervoeging van laveren

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik laveer
  • jij laveert
  • hij/zij/het laveert
  • wij laveren
  • jullie laveren
  • zij laveren

Indicativo presente

  • yo barloventeo
  • barloventeas
  • él/ella barloventea
  • nosotros barloventeamos
  • vosotros barloventeáis
  • ellos/ellas barloventean

Onvoltooid verleden tijd

  • ik laveerde
  • jij laveerde
  • hij/zij/het laveerde
  • wij laveerden
  • jullie laveerden
  • zij laveerden

Indefinido

  • yo barloventeé
  • barloventeaste
  • él/ella barloventeó
  • nosotros barloventeamos
  • vosotros barloventeasteis
  • ellos/ellas barloventearon

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gelaveerd
  • jij hebt gelaveerd
  • hij/zij/het heeft gelaveerd
  • wij hebben gelaveerd
  • jullie hebben gelaveerd
  • zij hebben gelaveerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he barloventeado
  • has barloventeado
  • él/ella ha barloventeado
  • nosotros hemos barloventeado
  • vosotros habéis barloventeado
  • ellos/ellas han barloventeado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gelaveerd
  • jij had gelaveerd
  • hij/zij/het had gelaveerd
  • wij hadden gelaveerd
  • jullie hadden gelaveerd
  • zij hadden gelaveerd

Pluscuamperfecto

  • yo había barloventeado
  • habías barloventeado
  • él/ella había barloventeado
  • nosotros habíamos barloventeado
  • vosotros habíais barloventeado
  • ellos/ellas habían barloventeado

Toekomende tijd I

  • ik zal laveren
  • jij zult laveren
  • hij/zij/het zal laveren
  • wij zullen laveren
  • jullie zullen laveren
  • zij zullen laveren

Futuro I

  • yo barloventearé
  • barloventearás
  • él/ella barloventeará
  • nosotros barloventearemos
  • vosotros barloventearéis
  • ellos/ellas barloventearán

Toekomende tijd II

  • ik zal gelaveerd hebben
  • jij zult gelaveerd hebben
  • hij/zij/het zal gelaveerd hebben
  • wij zullen gelaveerd hebben
  • jullie zullen gelaveerd hebben
  • zij zullen gelaveerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré barloventeado
  • habrás barloventeado
  • él/ella habrá barloventeado
  • nosotros habremos barloventeado
  • vosotros habréis barloventeado
  • ellos/ellas habrán barloventeado

Conditionalis I

  • ik zou laveren
  • jij zou laveren
  • hij/zij/het zou laveren
  • wij zouden laveren
  • jullie zouden laveren
  • zij zouden laveren

Condicional

  • yo barloventearía
  • barloventearías
  • él/ella barloventearía
  • nosotros barloventearíamos
  • vosotros barloventearíais
  • ellos/ellas barloventearían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gelaveerd
  • jij zou hebben gelaveerd
  • hij/zij/het zou hebben gelaveerd
  • wij zouden hebben gelaveerd
  • jullie zouden hebben gelaveerd
  • zij zouden hebben gelaveerd

Condicional perfecto

  • yo habría barloventeado
  • habrías barloventeado
  • él/ella habría barloventeado
  • nosotros habríamos barloventeado
  • vosotros habríais barloventeado
  • ellos/ellas habrían barloventeado

Imperatief

  • jij laveer
  • jullie laveert

Imperativo presente

  • barloventea
  • vosotros barloventead

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van laveren