Vervoeging van lopen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik loop
    • jij loopt
    • hij/zij/het loopt
    • wij lopen
    • jullie lopen
    • zij lopen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik liep
    • jij liep
    • hij/zij/het liep
    • wij liepen
    • jullie liepen
    • zij liepen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gelopen
    • jij hebt gelopen
    • hij/zij/het heeft gelopen
    • wij hebben gelopen
    • jullie hebben gelopen
    • zij hebben gelopen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gelopen
    • jij had gelopen
    • hij/zij/het had gelopen
    • wij hadden gelopen
    • jullie hadden gelopen
    • zij hadden gelopen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal lopen
    • jij zult lopen
    • hij/zij/het zal lopen
    • wij zullen lopen
    • jullie zullen lopen
    • zij zullen lopen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gelopen hebben
    • jij zult gelopen hebben
    • hij/zij/het zal gelopen hebben
    • wij zullen gelopen hebben
    • jullie zullen gelopen hebben
    • zij zullen gelopen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou lopen
    • jij zou lopen
    • hij/zij/het zou lopen
    • wij zouden lopen
    • jullie zouden lopen
    • zij zouden lopen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gelopen
    • jij zou hebben gelopen
    • hij/zij/het zou hebben gelopen
    • wij zouden hebben gelopen
    • jullie zouden hebben gelopen
    • zij zouden hebben gelopen
  • Imperatief

    • jij loop
    • jullie loopt

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van lopen