Vervoeging van nemen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik neem
    • jij neemt
    • hij/zij/het neemt
    • wij nemen
    • jullie nemen
    • zij nemen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik nam
    • jij nam
    • hij/zij/het nam
    • wij namen
    • jullie namen
    • zij namen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb genomen
    • jij hebt genomen
    • hij/zij/het heeft genomen
    • wij hebben genomen
    • jullie hebben genomen
    • zij hebben genomen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had genomen
    • jij had genomen
    • hij/zij/het had genomen
    • wij hadden genomen
    • jullie hadden genomen
    • zij hadden genomen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal nemen
    • jij zult nemen
    • hij/zij/het zal nemen
    • wij zullen nemen
    • jullie zullen nemen
    • zij zullen nemen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal genomen hebben
    • jij zult genomen hebben
    • hij/zij/het zal genomen hebben
    • wij zullen genomen hebben
    • jullie zullen genomen hebben
    • zij zullen genomen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou nemen
    • jij zou nemen
    • hij/zij/het zou nemen
    • wij zouden nemen
    • jullie zouden nemen
    • zij zouden nemen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben genomen
    • jij zou hebben genomen
    • hij/zij/het zou hebben genomen
    • wij zouden hebben genomen
    • jullie zouden hebben genomen
    • zij zouden hebben genomen
  • Imperatief

    • jij neem
    • jullie neemt

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van nemen