Vervoeging van omwisselen

Onbepaalde wijs (infinitief): omwisselen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik wissel om
    • jij wisselt om
    • hij/zij/het wisselt om
    • wij wisselen om
    • jullie wisselen om
    • zij wisselen om
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik wisselde om
    • jij wisselde om
    • hij/zij/het wisselde om
    • wij wisselden om
    • jullie wisselden om
    • zij wisselden om
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb omgewisseld
    • jij hebt omgewisseld
    • hij/zij/het heeft omgewisseld
    • wij hebben omgewisseld
    • jullie hebben omgewisseld
    • zij hebben omgewisseld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had omgewisseld
    • jij had omgewisseld
    • hij/zij/het had omgewisseld
    • wij hadden omgewisseld
    • jullie hadden omgewisseld
    • zij hadden omgewisseld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal omwisselen
    • jij zult omwisselen
    • hij/zij/het zal omwisselen
    • wij zullen omwisselen
    • jullie zullen omwisselen
    • zij zullen omwisselen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal omgewisseld hebben
    • jij zult omgewisseld hebben
    • hij/zij/het zal omgewisseld hebben
    • wij zullen omgewisseld hebben
    • jullie zullen omgewisseld hebben
    • zij zullen omgewisseld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou omwisselen
    • jij zou omwisselen
    • hij/zij/het zou omwisselen
    • wij zouden omwisselen
    • jullie zouden omwisselen
    • zij zouden omwisselen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben omgewisseld
    • jij zou hebben omgewisseld
    • hij/zij/het zou hebben omgewisseld
    • wij zouden hebben omgewisseld
    • jullie zouden hebben omgewisseld
    • zij zouden hebben omgewisseld
  • Imperatief

    • jij wissel om
    • jullie wisselt om

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van omwisselen