Vervoeging van opleiden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik leid op
    • jij leidt op
    • hij/zij/het leidt op
    • wij leiden op
    • jullie leiden op
    • zij leiden op
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik leidde op
    • jij leidde op
    • hij/zij/het leidde op
    • wij leidden op
    • jullie leidden op
    • zij leidden op
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb opgeleid
    • jij hebt opgeleid
    • hij/zij/het heeft opgeleid
    • wij hebben opgeleid
    • jullie hebben opgeleid
    • zij hebben opgeleid
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had opgeleid
    • jij had opgeleid
    • hij/zij/het had opgeleid
    • wij hadden opgeleid
    • jullie hadden opgeleid
    • zij hadden opgeleid
  • Toekomende tijd I

    • ik zal opleiden
    • jij zult opleiden
    • hij/zij/het zal opleiden
    • wij zullen opleiden
    • jullie zullen opleiden
    • zij zullen opleiden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal opgeleid hebben
    • jij zult opgeleid hebben
    • hij/zij/het zal opgeleid hebben
    • wij zullen opgeleid hebben
    • jullie zullen opgeleid hebben
    • zij zullen opgeleid hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou opleiden
    • jij zou opleiden
    • hij/zij/het zou opleiden
    • wij zouden opleiden
    • jullie zouden opleiden
    • zij zouden opleiden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben opgeleid
    • jij zou hebben opgeleid
    • hij/zij/het zou hebben opgeleid
    • wij zouden hebben opgeleid
    • jullie zouden hebben opgeleid
    • zij zouden hebben opgeleid
  • Imperatief

    • jij leid op
    • jullie leidt op

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van opleiden