Vervoeging van opslorpen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik slorp op
    • jij slorpt op
    • hij/zij/het slorpt op
    • wij slorpen op
    • jullie slorpen op
    • zij slorpen op
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik slorpte op
    • jij slorpte op
    • hij/zij/het slorpte op
    • wij slorpten op
    • jullie slorpten op
    • zij slorpten op
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb opgeslorpt
    • jij hebt opgeslorpt
    • hij/zij/het heeft opgeslorpt
    • wij hebben opgeslorpt
    • jullie hebben opgeslorpt
    • zij hebben opgeslorpt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had opgeslorpt
    • jij had opgeslorpt
    • hij/zij/het had opgeslorpt
    • wij hadden opgeslorpt
    • jullie hadden opgeslorpt
    • zij hadden opgeslorpt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal opslorpen
    • jij zult opslorpen
    • hij/zij/het zal opslorpen
    • wij zullen opslorpen
    • jullie zullen opslorpen
    • zij zullen opslorpen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal opgeslorpt hebben
    • jij zult opgeslorpt hebben
    • hij/zij/het zal opgeslorpt hebben
    • wij zullen opgeslorpt hebben
    • jullie zullen opgeslorpt hebben
    • zij zullen opgeslorpt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou opslorpen
    • jij zou opslorpen
    • hij/zij/het zou opslorpen
    • wij zouden opslorpen
    • jullie zouden opslorpen
    • zij zouden opslorpen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben opgeslorpt
    • jij zou hebben opgeslorpt
    • hij/zij/het zou hebben opgeslorpt
    • wij zouden hebben opgeslorpt
    • jullie zouden hebben opgeslorpt
    • zij zouden hebben opgeslorpt
  • Imperatief

    • jij slorp op
    • jullie slorpt op

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van opslorpen