Vervoeging van opvolgen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik volg op
    • jij volgt op
    • hij/zij/het volgt op
    • wij volgen op
    • jullie volgen op
    • zij volgen op
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik volgde op
    • jij volgde op
    • hij/zij/het volgde op
    • wij volgden op
    • jullie volgden op
    • zij volgden op
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb opgevolgd
    • jij hebt opgevolgd
    • hij/zij/het heeft opgevolgd
    • wij hebben opgevolgd
    • jullie hebben opgevolgd
    • zij hebben opgevolgd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had opgevolgd
    • jij had opgevolgd
    • hij/zij/het had opgevolgd
    • wij hadden opgevolgd
    • jullie hadden opgevolgd
    • zij hadden opgevolgd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal opvolgen
    • jij zult opvolgen
    • hij/zij/het zal opvolgen
    • wij zullen opvolgen
    • jullie zullen opvolgen
    • zij zullen opvolgen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal opgevolgd hebben
    • jij zult opgevolgd hebben
    • hij/zij/het zal opgevolgd hebben
    • wij zullen opgevolgd hebben
    • jullie zullen opgevolgd hebben
    • zij zullen opgevolgd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou opvolgen
    • jij zou opvolgen
    • hij/zij/het zou opvolgen
    • wij zouden opvolgen
    • jullie zouden opvolgen
    • zij zouden opvolgen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben opgevolgd
    • jij zou hebben opgevolgd
    • hij/zij/het zou hebben opgevolgd
    • wij zouden hebben opgevolgd
    • jullie zouden hebben opgevolgd
    • zij zouden hebben opgevolgd
  • Imperatief

    • jij volg op
    • jullie volgt op

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van opvolgen